De mononucleaire spottest of monospot-test, een vorm van de heterofiele antilichaamtest, is een snelle test voor infectieuze mononucleosis als gevolg van het Epstein-Barr-virus. Het is een verbetering ten opzichte van de Paul-Bunnell-test. De test is specifiek voor heterofiele antilichamen die door het menselijke immuunsysteem worden geproduceerd als reactie op een EBV-infectie.
Hoe testen artsen op mono?
Een bloedmonster wordt op een microscoopglaasje geplaatst en gemengd met andere stoffen. Als er heterofiele antilichamen aanwezig zijn, klontert het bloed (agglutineert). Dit resultaat duidt meestal op een mono-infectie. Monospot-testen kunnen gewoonlijk antilichamen detecteren 2 tot 9 weken nadat een persoon is geïnfecteerd.
Wat gebeurt er tijdens een monotest?
Wat gebeurt er tijdens een monotest? U moet een bloedmonster uit uw vingertop of uit een ader afgeven. Voor een bloedonderzoek in de vingertop prikt een zorgverlener in uw middel- of ringvinger met een kleine naald.
Wat betekent een positieve mono-test?
Wat betekent het testresultaat? Een positieve mono-test met een verhoogd aantal witte bloedcellen en reactieve lymfocyten op een bloeduitstrijkje in aanwezigheid van symptomen geassocieerd met mono duidt op een waarschijnlijke diagnose van infectieuze mononucleosis. Een negatieve monotest vereist een zorgvuldige interpretatie.
Zul je altijd positief testen op mono?
Een klein aantal mensen met mononucleosis heeft misschien nooit een positieve test. Dehoogste aantal antilichamen treedt op 2 tot 5 weken nadat mono begint. Ze mogen maximaal 1 jaar aanwezig zijn. In zeldzame gevallen is de test positief, ook al heb je geen mono.